Het is nog vroeg in de ochtend als ik uit de bus stap bij de James Cookweg. Vrachtwagens rijden af en aan langs het industrieterrein waar ik zometeen moet zijn. Het is nog vrij donker buiten, de lucht kleurt onheilspellend zwart. Door de regen baan ik mij een weg richting de milieustraat. De geur van vers afval komt me tegemoet en ik weet dat ik goed zit. Achter een enorm lang hek langs de weg liggen bergen van tientallen meters met daarin stukken tegels, onherkenbare stukken metaal en restafval. Terwijl ik het terrein van Sita op loop hoor ik Sting zijn laatste toepasselijke woorden uit mijn iPod zingen: ‘I’m an alien… i’m a legal alien… I’m an Englishman in New York’
Nog voordat ik de deur van de groene portocabin open wil
maken, komt locatieleider Mark Brouwer met een brede lach naar buiten gelopen.
Met zijn nette blouse, strak naar achter gekamde haar en spijkerbroek is hij
allesbehalve een man die je verwacht op een afvalverwerkingsbedrijf. ‘Kom
binnen! Ik zie dat je het gevonden hebt. Wees welkom’, klinkt het met een licht
Limburgs accent. Ik geef hem een stevige handdruk en loop via de rookruimte,
een gangetje met acht krakkemikkige stoelen, naar binnen.
Eenmaal binnen legt Mark enthousiast uit over het bedrijf.
Hij vertelt me dat het vandaag een bijzondere dag is. Vandaag wordt er gereden
in Horst, waar afval op een nieuwe manier wordt gescheiden. Omdat ik in verband
met veiligheid niet op de vrachtwagens mee mag rijden, mag ik vandaag mee met
opzichters Danny Strijbos (31) en Hans Buursma (50). Chauffeur Danny stelt
zichzelf kort voor en loopt naar de koffieautomaat. Normaal gesproken staat hij
op de wagen, maar hij is nu opzichter omdat hij tijdelijk het werk van Hans
overneemt. Iedereen krijgt een bak koffie in de hand geduwd. Ik krijg nog wat
uitleg van Mark en een fluorescerend hesje van Danny- ‘omdat we niet willen dat
je zomaar wordt aangereden’- en we zijn klaar om te gaan.
Er rijden al een aantal wagens in Horst. Daar staat voor
elke deur een mini containertje, een verzameling plastic zakken en een grote container.
Keukenafval, drankpakken, blik en plastic wordt allemaal door aparte wagens
opgehaald. Het is de taak van Danny om te kijken of de mannen op de wagens hun
werk goed uitvoeren. Danny stapt als eerste in het witte Mercedes busje. Hans
stapt achter in, zodat ik voorin mag zitten. Danny zit nog niet of het gaat al
mis. ‘Kut, de autosleutels Hans! Waar zijn ze? Ik deed net de deur nog open!’ zijn
de woorden die lijden tot een verwoede zoekpoging. ‘Kijk, zo zijn
vuilnismannen’, vertelt Hans. ‘Een kop als een vergiet’. Hans is de enige
vuilnisman die zonder Limburgs accent praat. Hij vist een reservesleutel uit
zijn feloranje jasje en we rijden het terrein af.
Onderweg naar Horst leer ik de twee mannen beter kennen.
Hans legt uit waarom hij vandaag achter in de auto zit. ‘Ik ben net
herstellende van een paar beroertes. Ik hoor eigenlijk achter het stuur te
zitten, maar ik mag niet meer rijden. Na al die ongelukjes heb ik een
zenuwaandoening in mijn arm. Goed kut.’ Hans heeft zes maanden thuis gezeten en
heeft een jaar beleefd dat lijkt op een slechtgeschreven script van Goede
Tijden Slechte Tijden. ‘Mijn oudste dochter reed zichzelf dood, ik ben
gescheiden van mijn vrouw en toen nog die beroertes. Oh, en ik kan niet meer
rijden. Maar vandaag ben ik hier, gezellig meerijden met ons Danny en Ilse.’
‘Ze heet Iris, sukkel’, lacht Danny er achter aan. Ik ben zo overdonderd door
zijn verhaal dat mijn lach te laat komt.
Na een paar minuten rijden spotten we de eerste wagen. Deze
speciale wagen haalt het keukenafval op. Achterop de wagen zwalkt een jongen
van een jaar of twintig op een kleine voetsteun. Incognito blijkt het witte
busje waarin we rijden allerminst. ‘Danny jong!’ klinkt het vanuit de cabine.
‘Hesse Hansie beej?’ De vrachtwagen stopt op het midden van de smalle weg en
Danny zet het busje achter de wagen. We stappen uit en gaan achter de wagen
staan. ‘Hansie! Bisse d’r oak weer beej jong’ klinkt het enthousiast. Hans
schudt de hand van de drie mannen en rolt een sjekkie. Achter op de wagen
hangen twee kapotte camera’s, opgeknoopt met een stuk plastic. ‘Voor de
veiligheidscontrole’, zegt Hans met een knipoog.
Terwijl Danny een pak shag uit zijn jas vist controleert hij
de wagen. Uit de cabine komen twee mannen gestapt. Ze steken hun sigaretten aan
en er wordt wat gepraat over de route. ‘Bisse al in ’t buitengebied geweas?’ vraagt Danny terwijl
hij een filterpapiertje uit zijn pakje Rizla trekt. ‘Joa joa Danny baas!’
klinkt het antwoord. ‘Des moei!’ reageert Danny goedkeurend. Hij blaast de rook
van zijn zware shag uit en kijkt langs de wagen. Er wil een auto langs. ‘Hes
dich häös ofzoe?’ roepen de mannen verontwaardigd wanneer
de auto de berm in scheurt. De bestuurder kijkt kwaad. De peuken van Hans en
Danny komen tot hun einde en worden op de grond gegooid. ‘Haije jongens!’
roepen ze en we stappen weer het busje in.
Hooguit vijf minuten en een kilometer verder zien we de
volgende wagen bij een tankstation. Deze mannen hebben pauze. Danny slingert de
auto naast de wagen, die twee soorten afval ophaalt. De chauffeur klimt uit de
cabine en springt naar beneden. De huid van de chauffeur is als een canvasdoek
bedekt met tatoeages. In zijn wenkbrauw, kin en oor zitten piercings. Zijn
hoofd is kaal. Hij neemt een hap van zijn broodje en biedt Danny en mij een
sigaret aan. Wederom worden de sigaretten aangestoken en Danny laat me de wagen
zien. ‘Dit is een hele speciale wagen. Ze halen twee soorten afval op. Maargoed,
daar zie je nu geen flikker van omdat ze pauze hebben.’ De route van de dag
wordt overlegd en het is tijd om Hans weer af te zetten.
_
_
Eenmaal onderweg vraag ik wat meer over de achtergrond van de
twee mannen. Danny vertelt me dat hij per toeval tien jaar geleden als
vuilnisman begon. ‘Toen ik van school af kwam leek het me wel cool om op de
kermis te werken. Ik was jong. Ik kwam bij een familie terecht en deed de hele
dag zwaar werk. Ik was doodongelukkig en leefde vier jaar lang geïsoleerd. Ik
had niemand. Via een uitzendbureau kwam ik bij dit baantje terecht. Het boeide
me toen allemaal niet zo veel, toch ben
ik nooit meer weggegaan. Dit is mijn familie. De mannen zijn mijn kameraden.’ Danny
kijkt tevreden voor zich uit. Dat hij die kameraden moet controleren en wijzen
op hun fouten, hoort erbij. ‘Het is soms gewoon klote, maar vuilnisman zijn is
geen grap, zoals veel mensen denken. De mannen kunnen vallen en botten breken
als ze zich niet aan de regels houden. Dat is het laatste wat ik wil.’
We rijden het terrein van Sita weer op en Hans springt uit
de auto. Zijn vrijwillige ritje houdt hier op. Ik bedank hem voor het meerijden
en schud hem de hand. Ik grap nog wat en vraag hem hoe ik ook alweer heet.
‘Iris’, zegt hij met een grijns. ‘Iris. Dat vergeet ik nooit meer.’ Ik zwaai
hem na en voor de tweede shift begint is het tijd voor pauze. In het
rokersgangetje zitten vuilnismannen Marnix, Cor en Danny op een rij. Ze zitten
elk op een campingstoeltje. De stalen neuzen van hun schoenen wijzen mijn kant
op. Er wordt in stilte gerookt. De kringetjes rook dansen in de wind. Ik voel
me een beetje ongemakkelijk totdat ik me realiseer dat het normaal is dat deze
mannen elkaar weinig te zeggen hebben. Ze werken namelijk elke dag, soms zes
dagen in de week, op dezelfde wagen, met dezelfde mensen. Ik neem binnen een
kijkje en spot tot mijn verbazing een damestoilet. Zonder slot.
Terug buiten vraag ik verbaasd naar het damestoilet. Het blijkt
dat er één vrouw werkt tussen ongeveer vijftig mannen. ‘Maar die werkt ons er
helemaal uit’, roept Danny. In mijn hoofd teken ik schetsen van hoe een
vuilnisvrouw er in vredesnaam uit moet zien. Mark steekt zijn hoofd om de hoek
en legt uit dat het een echte mannenwereld is. ‘Het is en blijft zwaar werk.
Het is niet zo dat het niet te doen is, maar ja… afval en vrouwen…’ Mark
grijnst een beetje. Uit de telefoon van Danny klinkt een ringtone. Hij loopt
naar binnen en bereidt zich voor op de tweede shift. In de tussentijd mag ik
van Mark een toelatingstest doen. Eens kijken of ik iets geleerd heb vandaag.
De test bestaat uit een aantal onderdelen die je nodig hebt
om jezelf volwaardig vuilnisman te kunnen noemen. Het eerste onderdeel bestaat
uit de basisveiligheid. De vragen zijn op erg laag niveau en héél toevallig is
elk lang antwoord juist. Ik ben dan ook niet heel zenuwachtig wanneer ik op
‘resultaten’ klik. Van deze toets heb ik uiteindelijk achttien van de twintig
goed. Ik wil opscheppen bij Mark, maar die zit aan de telefoon. Ik besluit nog
een test te doen. Kraakperswagens. Deze test blijkt nog simpeler dan de eerste
en wederom heb ik achttien vragen goed. Mark kijkt verbaasd op wanneer ik sta
te juichen en nog verbaasder wanneer ik zeg dat ik geslaagd ben voor de twee toetsen.
Mijn dag zit er op en ik kan mijzelf officieel vuilnisvrouw noemen. De tweede
van Venlo.
Ik bedank Mark dat ik langs mocht komen –wil je echt niet
nog een bakje koffie?- en neem afscheid van Danny die aan zijn tweede shift
gaat beginnen. ‘Het was kei gezellig hé!’ roept ‘ie. ‘Zeker! Bedankt!’ roep ik terug
en ik zie een van de bijzonderste mensen die ik ooit heb ontmoet uit mijn
gezichtsveld verdwijnen. Ik zet mijn iPod aan en druk Sting weg. Niks
Englishman in New York. Ik was een alien op Mars.