zondag 3 maart 2013

Ik reed een dag mee met een vuilnisman


Het is nog vroeg in de ochtend als ik uit de bus stap bij de James Cookweg. Vrachtwagens rijden af en aan langs het industrieterrein waar ik zometeen moet zijn. Het is nog vrij donker buiten, de lucht kleurt onheilspellend zwart. Door de regen baan ik mij een weg richting de milieustraat. De geur van vers afval komt me tegemoet en ik weet dat ik goed zit. Achter een enorm lang hek langs de weg liggen bergen van tientallen meters met daarin stukken tegels, onherkenbare stukken metaal en restafval. Terwijl ik het terrein van Sita op loop hoor ik Sting zijn laatste toepasselijke woorden uit mijn iPod zingen: ‘I’m an alien… i’m a legal alien… I’m an Englishman in New York’
 
Nog voordat ik de deur van de groene portocabin open wil maken, komt locatieleider Mark Brouwer met een brede lach naar buiten gelopen. Met zijn nette blouse, strak naar achter gekamde haar en spijkerbroek is hij allesbehalve een man die je verwacht op een afvalverwerkingsbedrijf. ‘Kom binnen! Ik zie dat je het gevonden hebt. Wees welkom’, klinkt het met een licht Limburgs accent. Ik geef hem een stevige handdruk en loop via de rookruimte, een gangetje met acht krakkemikkige stoelen, naar binnen. 

Eenmaal binnen legt Mark enthousiast uit over het bedrijf. Hij vertelt me dat het vandaag een bijzondere dag is. Vandaag wordt er gereden in Horst, waar afval op een nieuwe manier wordt gescheiden. Omdat ik in verband met veiligheid niet op de vrachtwagens mee mag rijden, mag ik vandaag mee met opzichters Danny Strijbos (31) en Hans Buursma (50). Chauffeur Danny stelt zichzelf kort voor en loopt naar de koffieautomaat. Normaal gesproken staat hij op de wagen, maar hij is nu opzichter omdat hij tijdelijk het werk van Hans overneemt. Iedereen krijgt een bak koffie in de hand geduwd. Ik krijg nog wat uitleg van Mark en een fluorescerend hesje van Danny- ‘omdat we niet willen dat je zomaar wordt aangereden’- en we zijn klaar om te gaan. 

Er rijden al een aantal wagens in Horst. Daar staat voor elke deur een mini containertje, een verzameling plastic zakken en een grote container. Keukenafval, drankpakken, blik en plastic wordt allemaal door aparte wagens opgehaald. Het is de taak van Danny om te kijken of de mannen op de wagens hun werk goed uitvoeren. Danny stapt als eerste in het witte Mercedes busje. Hans stapt achter in, zodat ik voorin mag zitten. Danny zit nog niet of het gaat al mis. ‘Kut, de autosleutels Hans! Waar zijn ze? Ik deed net de deur nog open!’ zijn de woorden die lijden tot een verwoede zoekpoging. ‘Kijk, zo zijn vuilnismannen’, vertelt Hans. ‘Een kop als een vergiet’. Hans is de enige vuilnisman die zonder Limburgs accent praat. Hij vist een reservesleutel uit zijn feloranje jasje en we rijden het terrein af.

Onderweg naar Horst leer ik de twee mannen beter kennen. Hans legt uit waarom hij vandaag achter in de auto zit. ‘Ik ben net herstellende van een paar beroertes. Ik hoor eigenlijk achter het stuur te zitten, maar ik mag niet meer rijden. Na al die ongelukjes heb ik een zenuwaandoening in mijn arm. Goed kut.’ Hans heeft zes maanden thuis gezeten en heeft een jaar beleefd dat lijkt op een slechtgeschreven script van Goede Tijden Slechte Tijden. ‘Mijn oudste dochter reed zichzelf dood, ik ben gescheiden van mijn vrouw en toen nog die beroertes. Oh, en ik kan niet meer rijden. Maar vandaag ben ik hier, gezellig meerijden met ons Danny en Ilse.’ ‘Ze heet Iris, sukkel’, lacht Danny er achter aan. Ik ben zo overdonderd door zijn verhaal dat mijn lach te laat komt.

Na een paar minuten rijden spotten we de eerste wagen. Deze speciale wagen haalt het keukenafval op. Achterop de wagen zwalkt een jongen van een jaar of twintig op een kleine voetsteun. Incognito blijkt het witte busje waarin we rijden allerminst. ‘Danny jong!’ klinkt het vanuit de cabine. ‘Hesse Hansie beej?’ De vrachtwagen stopt op het midden van de smalle weg en Danny zet het busje achter de wagen. We stappen uit en gaan achter de wagen staan. ‘Hansie! Bisse d’r oak weer beej jong’ klinkt het enthousiast. Hans schudt de hand van de drie mannen en rolt een sjekkie. Achter op de wagen hangen twee kapotte camera’s, opgeknoopt met een stuk plastic. ‘Voor de veiligheidscontrole’, zegt Hans met een knipoog.

Terwijl Danny een pak shag uit zijn jas vist controleert hij de wagen. Uit de cabine komen twee mannen gestapt. Ze steken hun sigaretten aan en er wordt wat gepraat over de route. ‘Bisse al in ’t  buitengebied geweas?’ vraagt Danny terwijl hij een filterpapiertje uit zijn pakje Rizla trekt. ‘Joa joa Danny baas!’ klinkt het antwoord. ‘Des moei!’ reageert Danny goedkeurend. Hij blaast de rook van zijn zware shag uit en kijkt langs de wagen. Er wil een auto langs. ‘Hes dich häös ofzoe?’ roepen de mannen verontwaardigd wanneer de auto de berm in scheurt. De bestuurder kijkt kwaad. De peuken van Hans en Danny komen tot hun einde en worden op de grond gegooid. ‘Haije jongens!’ roepen ze en we stappen weer het busje in.

Hooguit vijf minuten en een kilometer verder zien we de volgende wagen bij een tankstation. Deze mannen hebben pauze. Danny slingert de auto naast de wagen, die twee soorten afval ophaalt. De chauffeur klimt uit de cabine en springt naar beneden. De huid van de chauffeur is als een canvasdoek bedekt met tatoeages. In zijn wenkbrauw, kin en oor zitten piercings. Zijn hoofd is kaal. Hij neemt een hap van zijn broodje en biedt Danny en mij een sigaret aan. Wederom worden de sigaretten aangestoken en Danny laat me de wagen zien. ‘Dit is een hele speciale wagen. Ze halen twee soorten afval op. Maargoed, daar zie je nu geen flikker van omdat ze pauze hebben.’ De route van de dag wordt overlegd en het is tijd om Hans weer af te zetten.
_
Eenmaal onderweg vraag ik wat meer over de achtergrond van de twee mannen. Danny vertelt me dat hij per toeval tien jaar geleden als vuilnisman begon. ‘Toen ik van school af kwam leek het me wel cool om op de kermis te werken. Ik was jong. Ik kwam bij een familie terecht en deed de hele dag zwaar werk. Ik was doodongelukkig en leefde vier jaar lang geïsoleerd. Ik had niemand. Via een uitzendbureau kwam ik bij dit baantje terecht. Het boeide me toen allemaal niet zo veel,  toch ben ik nooit meer weggegaan. Dit is mijn familie. De mannen zijn mijn kameraden.’ Danny kijkt tevreden voor zich uit. Dat hij die kameraden moet controleren en wijzen op hun fouten, hoort erbij. ‘Het is soms gewoon klote, maar vuilnisman zijn is geen grap, zoals veel mensen denken. De mannen kunnen vallen en botten breken als ze zich niet aan de regels houden. Dat is het laatste wat ik wil.’

We rijden het terrein van Sita weer op en Hans springt uit de auto. Zijn vrijwillige ritje houdt hier op. Ik bedank hem voor het meerijden en schud hem de hand. Ik grap nog wat en vraag hem hoe ik ook alweer heet. ‘Iris’, zegt hij met een grijns. ‘Iris. Dat vergeet ik nooit meer.’ Ik zwaai hem na en voor de tweede shift begint is het tijd voor pauze. In het rokersgangetje zitten vuilnismannen Marnix, Cor en Danny op een rij. Ze zitten elk op een campingstoeltje. De stalen neuzen van hun schoenen wijzen mijn kant op. Er wordt in stilte gerookt. De kringetjes rook dansen in de wind. Ik voel me een beetje ongemakkelijk totdat ik me realiseer dat het normaal is dat deze mannen elkaar weinig te zeggen hebben. Ze werken namelijk elke dag, soms zes dagen in de week, op dezelfde wagen, met dezelfde mensen. Ik neem binnen een kijkje en spot tot mijn verbazing een damestoilet. Zonder slot.

Terug buiten vraag ik verbaasd naar het damestoilet. Het blijkt dat er één vrouw werkt tussen ongeveer vijftig mannen. ‘Maar die werkt ons er helemaal uit’, roept Danny. In mijn hoofd teken ik schetsen van hoe een vuilnisvrouw er in vredesnaam uit moet zien. Mark steekt zijn hoofd om de hoek en legt uit dat het een echte mannenwereld is. ‘Het is en blijft zwaar werk. Het is niet zo dat het niet te doen is, maar ja… afval en vrouwen…’ Mark grijnst een beetje. Uit de telefoon van Danny klinkt een ringtone. Hij loopt naar binnen en bereidt zich voor op de tweede shift. In de tussentijd mag ik van Mark een toelatingstest doen. Eens kijken of ik iets geleerd heb vandaag. 

De test bestaat uit een aantal onderdelen die je nodig hebt om jezelf volwaardig vuilnisman te kunnen noemen. Het eerste onderdeel bestaat uit de basisveiligheid. De vragen zijn op erg laag niveau en héél toevallig is elk lang antwoord juist. Ik ben dan ook niet heel zenuwachtig wanneer ik op ‘resultaten’ klik. Van deze toets heb ik uiteindelijk achttien van de twintig goed. Ik wil opscheppen bij Mark, maar die zit aan de telefoon. Ik besluit nog een test te doen. Kraakperswagens. Deze test blijkt nog simpeler dan de eerste en wederom heb ik achttien vragen goed. Mark kijkt verbaasd op wanneer ik sta te juichen en nog verbaasder wanneer ik zeg dat ik geslaagd ben voor de twee toetsen. Mijn dag zit er op en ik kan mijzelf officieel vuilnisvrouw noemen. De tweede van Venlo. 

Ik bedank Mark dat ik langs mocht komen –wil je echt niet nog een bakje koffie?- en neem afscheid van Danny die aan zijn tweede shift gaat beginnen. ‘Het was kei gezellig hé!’ roept ‘ie. ‘Zeker! Bedankt!’ roep ik terug en ik zie een van de bijzonderste mensen die ik ooit heb ontmoet uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Ik zet mijn iPod aan en druk Sting weg. Niks Englishman in New York. Ik was een alien op Mars.

1 opmerking: