‘Als ik vrijkom rasp ik je keel open met
een aardappelschilmesje’
De achterkant van de
medaille- Door Iris van Iersel
UTRECHT- De 25-jarige
Hans van Z., die reeds twee roofmoorden en een roofoverval heeft bekend, is
mogelijk ook de dader van de beestachtige moord op de 37-jarige alleenwonende
Amsterdamse vrouw Coby van der Voort. Deze moord werd enkele dagen nadat zij
gepleegd was op 3 mei van dit jaar ontdekt. De vrouw werd ontkleed gevonden in
haar woning aan de Prinsengracht. De schedel was ingeslagen. Beide polsen waren
doorgesneden. In haar rug stak een broodmes.
Uit: Utrechts Nieuwsblad, 19-12-1967
Juli 1971. De net veertig geworden Ton van Iersel beëindigt zijn contract
bij de reclassering in Heerlen. Voorheen werkte hij in Breda, ook bij de
reclassering. Hij begint zich te vervelen op het werk en besluit te stoppen bij
de reclassering, op zoek naar nieuw avontuur. Samen met zijn vrouw en drie
kinderen van dan acht, tien en twaalf jaar verhuist hij naar Zaltbommel om een
baan te zoeken op een meer centrale plek in Nederland. Veel vacatures
interesseren hem niet en missen de spanning die hij in zijn leven zoekt. Totdat
hem een krant in de hand wordt gedrukt met een vacature in het Pieter Baan
Centrum. Het begin van een stormachtige carrière als forensisch milieu-en
gedragsonderzoeker.
Augustus 1971. Ton wordt geselecteerd als meest geschikte
sollicitant en het Pieter Baan Centrum wordt zijn tweede huis. Elke dag rijdt
hij in zijn nieuwe okergele Austin Maxi, door Ton zelf ook wel liefkozend ‘de
rijdende ledikant’ genoemd, richting Utrecht. Hij kiest bewust voor een niet te
mooie auto en een voor die tijd burgerlijk uiterlijk. Elke dag een donkergroene
hoed op om zijn beginnende kaalheid te verbergen, een witte blouse en een pijp
in zijn mondhoek. Hij is uit te tekenen met een geruite das om zijn nek, een bescheiden
teken van professionaliteit. Zijn voorkomen moest, zo vond hij, voornamelijk
onopvallend zijn. Het is een zeer intelligente en beleefde man: hij wil de mensen
en criminelen niet de ogen uit steken.
‘Ik legde altijd zijn
das voor hem klaar. Toen ik dat een keer vergeten was, ging hij compleet door
het lint. Het was een perfectionist, alles moest goed zijn, tot in de kleinste details’
Het Pieter Baan Centrum heeft in de jaren tachtig de bijnaam
‘het luie eind’. Naast het centrum ligt een begraafplaats. Ton grapt daar wel
eens over, ‘eigenlijk zijn ze aan twee kanten ter dood veroordeeld’, zegt hij
dan. Samen met een forensisch psychiater, psycholoog en groepsleider werkt hij
samen om de crimineel te ondervragen, zijn thuissituatie vast te stellen en
zoekt hij antwoord op een cruciale vraag: is de crimineel toerekeningsvatbaar?
De door Ton geschreven rapportages bepalen hoe zwaar de straf voor de crimineel
uit gaat vallen: zijn adviesrapport
gaat naar de rechter of het Ministerie van Justitie en bevat informatie over de
toerekeningsvatbaarheid, de kans op recidive en een eventuele behandeling van
de verdachte. Op zoek naar de achterkant van de medaille.
‘Hij was een man van
uitersten. Waar andere mensen zouden stoppen, ging hij door. Hij ging soms zo ver
in zijn contact met de crimineel, dat er een vriendschap of juist vijandschap
ontstond.’
De behandeling van een ‘patiënt’ –zoals zij het in hun vak
noemen, blijkt kort maar extreem intens. In de vroege jaren tachtig tot eind
jaren negentig wordt de criminaliteit almaar groter en groter. Drie maanden
lang graaft Ton in de achtergrond van de gepakte crimineel. Hij bezoekt hun
familieleden en komt vaak dichterbij dan hij zou willen. De rapportages die hij
maakt over de crimineel zijn privé tegenover de crimineel zelf, tot grote
ergernis van Ton. In het begin van de jaren 80 is de criminaliteit nog erg
gesloten. Na slechts een maand werken in het Pieter Baan Centrum probeert hij deze
maatregel met man en macht te veranderen en hij eist dat de crimineel zijn eigen
rapportage mag bekijken. Zijn verzoek wordt in beginsel niet goedgekeurd. Hij
krijgt problemen met advocaten; hij speelt zijn rapportages alsnog door naar de
crimineel terwijl dat niet mag. Vooral advocaat Kruijs uit Den Bosch wordt zijn
grote vijand.
De eerste maanden in het Pieter Baan Centrum zijn voor Ton als
rustig te beschrijven. Op wat kleine akkefietjes na is zijn baan precies wat
hij zoekt: druk, vol met uitdagingen en avontuur. Toch verandert die rust vrij
snel. De misdrijven worden extremer en Ton krijgt het steeds drukker. Na een
maand of vier schudt hij de hand van één van de ‘drie van Breda’, een
oorlogsmisdadiger die verantwoordelijk is voor Jodendeportatie en
Silbertanne-moorden. Ook maakt hij kennis met seriemoordenaar Hans van Zon, wapenhandelaar Paul Anton Wilking en Slobodan
Radojev Mitrić (Karate Bob). Het lot en de toekomst van deze grote criminelen
ligt deels in handen van Ton, en de criminelen weten dat maar al te goed. Deze
ontmoetingen leiden tot extreme bedreigingen die niet alleen het leven van Ton
maar ook van zijn familie veranderen.
‘Hij zei wel eens
tegen me als het over zijn werk ging: ‘het is godverdomme geen
felicitatiedienst’. Maar juist die kant van de samenleving, de zwarte, grauwe
kant, dat was wat hij zocht.’
Hoewel de ruimtes in het Pieter Baan Centrum stuk voor stuk
zwaar beveiligd zijn, gaat het op een zeker moment bijna mis met Karate Bob. Als
Ton de cel wil verlaten omdraait rukt de sterke karateman Mitrić aan zijn arm. Omdat
Ton een kleine, iele man van nog geen 1,70 meter is blijkt hij machteloos. Hij wordt
door ‘Bob’ in een hoek gedreven en binnen korte tijd flink toegetakeld. Vol met
bulten, sneeën en blauwe plekken verlaat hij snel zijn cel. Daar blijft het
niet bij. Eenmaal ontsnapt aan de agressie van Mitrić worden hem de ergste dingen
toegefluisterd. ‘Wacht maar tot ik weer vrij ben en voor je deur sta. Ik rasp
je keel open met een aardappelschilmesje, plakje voor plakje.’
Najaar 1975. Ton krijgt het regelmatig zwaar te verduren.
Omdat het drukker wordt in het Pieter Baan Centrum, heeft hij soms wel vijf
cliënten tegelijk. De observaties in combinatie met alle bedreigen worden hem
bijna te veel. Thuis vertelt Ton wel wat dingen aan zijn vrouw, maar zijn kinderen
neemt hij in bescherming. Als hij voor de zoveelste keer toegetakeld thuiskomt
besluiten hij en zijn vrouw toestemming te vragen voor het bezit van een
revolver. Dit verzoek wordt goedgekeurd en het wapen neemt plaats in het nachtkastje
aan Ton’s kant van het bed. Hun naamplaatje wordt van de deur gehaald en vanaf
heden leeft de familie van Iersel in angst en anonimiteit.
Ook thuis ontvangt Ton diverse bedreigingen, maar verder dan
woorden komt het niet. De criminelen blijven met hem bezig. Ook na hun
vrijlating wordt Ton nog aangevallen. Vaak zijn de criminelen lam van de drank en/of
verdoofd van de pillen als zij de brieven sturen, maar dat maakt de
dreigementen niet minder erg. Ook zijn
vrouw en kinderen worden lastiggevallen.
‘Vreemde mensen belden naar ons huisnummer
om te vragen of Ton thuis was. Voor alle zekerheid noteerde ik alle nummers. Mensen
liepen voorbij in de straat en keken opvallend lang naar binnen. Ik vertelde
hem om altijd achterom te kijken’
Januari 1979. Na acht jaar werken bij het Pieter Baan Centrum
krijgt Ton lichamelijke en mentale klachten. Hij wordt steeds magerder en zijn
huidskleur wordt gelig. Het blijkt dat Ton leukemie heeft. Hij werkt nog twee
jaar door, ondanks dat hij zijn persoonlijke doel al heeft bereikt- de
crimineel mag vanaf nu zijn eigen dossier inzien. In 1981 stopt Ton bij het
Pieter Baan Centrum. De criminele contacten en het mentaal zware werk worden
hem te veel. Hij besluit terug te gaan naar de reclassering, maar nu in Den
Bosch.
Ondanks dat hij in 1981 vertrekt, blijft Ton geïnteresseerd in
de mens achter de crimineel. Ook in de criminelen die hij heeft behandeld. De
meeste criminelen zitten niet hun volledige straf uit en komen weer in de
maatschappij terecht. Regelmatig komen Ton en de vrijgelaten criminelen elkaar weer tegen, waardoor zijn
werk in het PBC hem blijft achtervolgen. Hij onderhoudt contacten met onder
andere de beruchte Hans van Zon en zijn vriendin. Dat leidt tot problemen. Zijn
kinderen verklaren hem voor gek. Hij blijft hangen in zijn werk op het Pieter
Baan Centrum in plaats van dat hij geniet van zijn rustigere baan. De vrouw van
Ton raakt bevriend met de therapeute en vriendin van van Zon, Riet van der
Brink. Dat contact stopt in 1994, een jaar voordat van Zon en van der Brink uit elkaar gaan.
De laatste twintig jaar van zijn leven leeft Ton minimaal.
Hij is verzwakt door zijn ziekte en het werk heeft hem mentaal zwaar
beschadigd. Hij raakt overspannen en krijgt een vitale depressie. Zijn rust is
hij kwijtgeraakt na het werken in het Pieter Baan Centrum en hij slaapt slecht.
Over zijn tijd daar praat hij inmiddels niet meer. Hij overlijdt in 2001 aan
leukemie. Hij is dan zeventig jaar.