donderdag 7 november 2013

Brief aan Miley

Lieve Miley Cyrus,

Sinds jouw strak ingepakte billetjes tegen het geslachtsdeel van Robin Thicke schuurden op de Video Music Awards, ben je hot and happening. Één optreden, misschien duurde het nog geen vijf minuten, en de hele wereld viel over je heen. Eigenhandig zet je een leger op van veel te jonge meisjes die liever ´yolo´ dan ´mama´ roepen. Je bent er bijzonder trots op, zo zeg je zelf.

In je nieuwe programma leg je uit hoe hard je werkt. Je roept wat over je zelfbenoemde ´movement´  en jubelt over hoe je nieuwe video Wrecking Ball zo zwaar beladen voor je was. Misschien is het ook heel zwaar om in een doorzichtig wit topje en nog doorschijnender broekje op een koude ijzeren kogel te zitten. Misschien was het een emotioneel moment toen je je tong over die hamer liet glijden– inclusief hongerigere blik dan je in een gemiddelde pornofilm ziet. Met die blik probeer je de hele wereld te indoctrineren met het Miley-virus. Dat je voor die aandacht wordt herinnerd als ‘die doorgedraaide gek op die sloopkogel’, interesseert je niet. Zolang het geld maar jouw kant op rolt.

Hoewel je een paar jaar geleden nog de brave Hannah Montanna was, lijk je nu aardig van het rechte pad af te wijken. Je wilde haren verloor je letterlijk, maar figuurlijk groeien ze volop. Je was een voorbeeld voor veel jonge meisjes, zonder dat je daar moeite voor deed. Iedereen wilde dat knappe meisje met de mooie blauwe ogen en de lange donkere krullen zijn. Die lange haren zijn inmiddels verruild voor een strakkere opscheer dan die van een gemiddelde Rotterdamse scooterjongen. In die eerst zo vriendelijke helderblauwe ogen staan nu blinkende dollartekens, maar bovenal vraagtekens. Meisjes weten niet meer op wie ze moeten lijken, en jij weet niet meer wie je moet zijn.

Lieve Miley, misschien kun je nog gered worden. Stop voordat je geïnspireerd raakt door je idool Britney en je laatste restje haar het ook moet ontgelden. Duw die sloopkogel van sociale druk en geld de andere kant op voordat je er zelf door verpletterd wordt. Trek een lekkere wollen trui aan over je doorzichtige ondergoed, ga op de bank zitten met een kop thee en houd je tong binnenboord voor een avond. Misschien begrijp je het dan eindelijk: normaal doen is soms gek genoeg.

PS. DIT IS EEN PORTFOLIO ARTIKEL. Bij deze het vriendelijk verzoek dit artikel niet over te nemen zonder toestemming.

donderdag 19 september 2013

Zwarte liefde

Niets liever zou ik willen,
dat ik niet stond te trillen,
toen ik ze weer zag,
je twee helderblauwe ogen

Niets liever zou ik willen,
dat die ogen mij ontweken
we vervreemd van elkaar leken
en jij mij snel voorbij liep

Niets liever zou ik willen,
dat ik jou was vergeten,
je zere woorden niet bestonden
en ik van jou niets had geweten

Niets liever zou ik willen,
dat ik je niet meer had gezien
dat jij uit mijn gedachten kon blijven
en ik dit nooit had hoeven schrijven

Maar niets liever zou ik willen,
dan weer even op dat terras zijn
bedwelmd door die blauwe zee
al week van de witte wijn

Maar niets liever zou ik willen,
dan weer even naar je kijken
niets zeggen
de rest van de wereld ontwijken

Maar niets liever wil ik aan je denken,
Stiekem
terwijl jij verder gaat met je leven
Zonder het verleden
nog aandacht te geven

Dat verleden dat wij zijn,
Witte wijn
Witte lach
Zwarte liefde, misschien
moest het zo zijn.

dinsdag 3 september 2013

Maak je niet druk

'Hoe kan het toch zo zijn dat jij je nergens druk over maakt?'

Je nergens druk over maken. Misschien kan het als je Richard Branson heet, je elke dag een douche neemt in je adamskostuum en checkt of de palmbomen op je eigen privé-eiland er nog mooi bijstaan. Misschien kan het als je Justin Timberlake heet, dansjes hebt gedaan op de VMA's en je geen fanbase hebt omdat de hele wereld fan van je is. Maar misschien kun jij het ook wel gewoon. 

De vraag hier bovenaan werd me gisteren gesteld. Enigszins in de verdediging bazelde ik wat over dat ik me wel eens druk maak over dingen. Toen me gevraagd werd waarover moest ik schrikbarend lang nadenken. De oorlog in Syrië? Nah, te ver weg. Obama en Syrië? Nah, nog steeds te ver weg. De slinkende Nederlandse economie? Nah, ik krijg nog steeds studiefinanciering. Mijn ouders die op vakantie zijn? Vergeet het! Laat ze zichzelf lekker bezatten op dat Griekse eiland.

Om me heen merk ik echter dat mensen zich zo ontzettend vaak druk maken over dingen. 'Ben ik wel goed genoeg voor dit, ben ik goed genoeg voor dat?' Toen ik een tijdje terug begon met solliciteren dacht ik het ook. Elke keer als mijn brief de deur uit ging was ik bang voor mijn mailbox. Wat als ze me niet goed genoeg vinden? Wat als ik nooit een stage vind? WAT ALS?! 

Er is een aardige tijd geweest dat 'wat als' mijn leven heeft beïnvloed. Wat als ik mijn studie niet af kan maken? Wat als ik nooit werk ga vinden na mijn studie? Wat als de Rabobank mij niet aanneemt als schrijver? Wat als mensen me niet goed genoeg vinden? 'Wat als' heeft me slapeloze nachten bezorgd, wallen onder mijn ogen en voornamelijk alleen maar ellende. In een of ander zweverig tijdschrift dat alleen vrouwen met te veel vrije tijd lezen, kwam ik een quote tegen die mijn aandacht trok. Het was iets in de trant van 'laat de toekomst je leven niet bespelen, alle zorgen lossen zichzelf op'. Klinkt allemaal leuk en aardig, hoef ik dan geen zak meer te doen? Het antwoord zal je verbazen.

Ik ging de quote projecteren op mijn eigen leven en alles viel samen. 'Heb ik me toen druk gemaakt?' 'Was het nodig?' Veelal was het antwoord op mijn eerste vraag 'ja' en op de tweede vraag 'nee'. Simpelweg omdat alles zichzelf écht oplost, of het nou positief of negatief uitpakt. Ik heb zoveel tijd weggegooid met het piekeren over dingen dat het bijna beschamend is. De nare gedachten die ik mezelf heb aangepraat hebben me compleet veranderd, en ik heb het niet eens doorgehad. Ik weet dat ik niet de enige ben. Sinds ik in Tilburg woon, voelt het alsof iedereen een onzichtbare 'wat als' tatoeage op zijn voorhoofd heeft zitten. Iedereen rent, iedereen heeft stress en mensen kijken steeds iets minder vrolijk. Kijk maar eens om je heen. Eeuwig piekeren maakt dat je leeft met hoge muur voor je waar je niet overheen kunt klimmen.

Dus Marije, dit is waarom ik me nergens zorgen over maak, of in elk geval een goed geslaagde poging doe. Vergeet die vraag 'wat als'. Als je iets wil, doe het gewoon. Overdenk je zorgen, stel jezelf die twee vragen. Pak een bak koffie, een strohoed en ga in die ligstoel hangen. Wedden dat je je volgende week die sollicitatie de deur uit durft te doen?

PS. Zoals je misschien hebt meegekregen heeft iemand de laatste tijd mijn blogs gejat en gebruikt onder zijn eigen naam. Dit is de reden waarom ik een aantal van mijn (sowieso persoonlijke) blogs heb verwijderd van deze pagina. Ik schrijf voor iedereen, maar daar heb ik geen respect voor. Thanks voor het begrip!

maandag 6 mei 2013

'Als ik vrijkom rasp ik je keel open met een aardappelschilmesje'

‘Als ik vrijkom rasp ik je keel open met een aardappelschilmesje’

De achterkant van de medaille- Door Iris van Iersel

UTRECHT- De 25-jarige Hans van Z., die reeds twee roofmoorden en een roofoverval heeft bekend, is mogelijk ook de dader van de beestachtige moord op de 37-jarige alleenwonende Amsterdamse vrouw Coby van der Voort. Deze moord werd enkele dagen nadat zij gepleegd was op 3 mei van dit jaar ontdekt. De vrouw werd ontkleed gevonden in haar woning aan de Prinsengracht. De schedel was ingeslagen. Beide polsen waren doorgesneden. In haar rug stak een broodmes.
Uit: Utrechts Nieuwsblad, 19-12-1967

Juli 1971. De net veertig geworden Ton van Iersel beëindigt zijn contract bij de reclassering in Heerlen. Voorheen werkte hij in Breda, ook bij de reclassering. Hij begint zich te vervelen op het werk en besluit te stoppen bij de reclassering, op zoek naar nieuw avontuur. Samen met zijn vrouw en drie kinderen van dan acht, tien en twaalf jaar verhuist hij naar Zaltbommel om een baan te zoeken op een meer centrale plek in Nederland. Veel vacatures interesseren hem niet en missen de spanning die hij in zijn leven zoekt. Totdat hem een krant in de hand wordt gedrukt met een vacature in het Pieter Baan Centrum. Het begin van een stormachtige carrière als forensisch milieu-en gedragsonderzoeker.

Augustus 1971. Ton wordt geselecteerd als meest geschikte sollicitant en het Pieter Baan Centrum wordt zijn tweede huis. Elke dag rijdt hij in zijn nieuwe okergele Austin Maxi, door Ton zelf ook wel liefkozend ‘de rijdende ledikant’ genoemd, richting Utrecht. Hij kiest bewust voor een niet te mooie auto en een voor die tijd burgerlijk uiterlijk. Elke dag een donkergroene hoed op om zijn beginnende kaalheid te verbergen, een witte blouse en een pijp in zijn mondhoek. Hij is uit te tekenen met een geruite das om zijn nek, een bescheiden teken van professionaliteit. Zijn voorkomen moest, zo vond hij, voornamelijk onopvallend zijn. Het is een zeer intelligente en beleefde man: hij wil de mensen en criminelen niet de ogen uit steken.

‘Ik legde altijd zijn das voor hem klaar. Toen ik dat een keer vergeten was, ging hij compleet door het lint. Het was een perfectionist, alles moest goed zijn, tot in de kleinste details’

Het Pieter Baan Centrum heeft in de jaren tachtig de bijnaam ‘het luie eind’. Naast het centrum ligt een begraafplaats. Ton grapt daar wel eens over, ‘eigenlijk zijn ze aan twee kanten ter dood veroordeeld’, zegt hij dan. Samen met een forensisch psychiater, psycholoog en groepsleider werkt hij samen om de crimineel te ondervragen, zijn thuissituatie vast te stellen en zoekt hij antwoord op een cruciale vraag: is de crimineel toerekeningsvatbaar? De door Ton geschreven rapportages bepalen hoe zwaar de straf voor de crimineel uit gaat vallen: zijn adviesrapport gaat naar de rechter of het Ministerie van Justitie en bevat informatie over de toerekeningsvatbaarheid, de kans op recidive en een eventuele behandeling van de verdachte. Op zoek naar de achterkant van de medaille.

‘Hij was een man van uitersten. Waar andere mensen zouden stoppen, ging hij door. Hij ging soms zo ver in zijn contact met de crimineel, dat er een vriendschap of juist vijandschap ontstond.’

De behandeling van een ‘patiënt’ –zoals zij het in hun vak noemen, blijkt kort maar extreem intens. In de vroege jaren tachtig tot eind jaren negentig wordt de criminaliteit almaar groter en groter. Drie maanden lang graaft Ton in de achtergrond van de gepakte crimineel. Hij bezoekt hun familieleden en komt vaak dichterbij dan hij zou willen. De rapportages die hij maakt over de crimineel zijn privé tegenover de crimineel zelf, tot grote ergernis van Ton. In het begin van de jaren 80 is de criminaliteit nog erg gesloten. Na slechts een maand werken in het Pieter Baan Centrum probeert hij deze maatregel met man en macht te veranderen en hij eist dat de crimineel zijn eigen rapportage mag bekijken. Zijn verzoek wordt in beginsel niet goedgekeurd. Hij krijgt problemen met advocaten; hij speelt zijn rapportages alsnog door naar de crimineel terwijl dat niet mag. Vooral advocaat Kruijs uit Den Bosch wordt zijn grote vijand.

De eerste maanden in het Pieter Baan Centrum zijn voor Ton als rustig te beschrijven. Op wat kleine akkefietjes na is zijn baan precies wat hij zoekt: druk, vol met uitdagingen en avontuur. Toch verandert die rust vrij snel. De misdrijven worden extremer en Ton krijgt het steeds drukker. Na een maand of vier schudt hij de hand van één van de ‘drie van Breda’, een oorlogsmisdadiger die verantwoordelijk is voor Jodendeportatie en Silbertanne-moorden. Ook maakt hij kennis met seriemoordenaar Hans van Zon, wapenhandelaar Paul Anton Wilking en Slobodan Radojev Mitrić (Karate Bob). Het lot en de toekomst van deze grote criminelen ligt deels in handen van Ton, en de criminelen weten dat maar al te goed. Deze ontmoetingen leiden tot extreme bedreigingen die niet alleen het leven van Ton maar ook van zijn familie veranderen.

‘Hij zei wel eens tegen me als het over zijn werk ging: ‘het is godverdomme geen felicitatiedienst’. Maar juist die kant van de samenleving, de zwarte, grauwe kant, dat was wat hij zocht.’

Hoewel de ruimtes in het Pieter Baan Centrum stuk voor stuk zwaar beveiligd zijn, gaat het op een zeker moment bijna mis met Karate Bob. Als Ton de cel wil verlaten omdraait rukt de sterke karateman Mitrić aan zijn arm. Omdat Ton een kleine, iele man van nog geen 1,70 meter is blijkt hij machteloos. Hij wordt door ‘Bob’ in een hoek gedreven en binnen korte tijd flink toegetakeld. Vol met bulten, sneeën en blauwe plekken verlaat hij snel zijn cel. Daar blijft het niet bij. Eenmaal ontsnapt aan de agressie van Mitrić worden hem de ergste dingen toegefluisterd. ‘Wacht maar tot ik weer vrij ben en voor je deur sta. Ik rasp je keel open met een aardappelschilmesje, plakje voor plakje.’

Najaar 1975. Ton krijgt het regelmatig zwaar te verduren. Omdat het drukker wordt in het Pieter Baan Centrum, heeft hij soms wel vijf cliënten tegelijk. De observaties in combinatie met alle bedreigen worden hem bijna te veel. Thuis vertelt Ton wel wat dingen aan zijn vrouw, maar zijn kinderen neemt hij in bescherming. Als hij voor de zoveelste keer toegetakeld thuiskomt besluiten hij en zijn vrouw toestemming te vragen voor het bezit van een revolver. Dit verzoek wordt goedgekeurd en het wapen neemt plaats in het nachtkastje aan Ton’s kant van het bed. Hun naamplaatje wordt van de deur gehaald en vanaf heden leeft de familie van Iersel in angst en anonimiteit.

Ook thuis ontvangt Ton diverse bedreigingen, maar verder dan woorden komt het niet. De criminelen blijven met hem bezig. Ook na hun vrijlating wordt Ton nog aangevallen. Vaak zijn de criminelen lam van de drank en/of verdoofd van de pillen als zij de brieven sturen, maar dat maakt de dreigementen niet minder erg.  Ook zijn vrouw en kinderen worden lastiggevallen.

‘Vreemde mensen belden naar ons huisnummer om te vragen of Ton thuis was. Voor alle zekerheid noteerde ik alle nummers. Mensen liepen voorbij in de straat en keken opvallend lang naar binnen. Ik vertelde hem om altijd achterom te kijken’

Januari 1979. Na acht jaar werken bij het Pieter Baan Centrum krijgt Ton lichamelijke en mentale klachten. Hij wordt steeds magerder en zijn huidskleur wordt gelig. Het blijkt dat Ton leukemie heeft. Hij werkt nog twee jaar door, ondanks dat hij zijn persoonlijke doel al heeft bereikt- de crimineel mag vanaf nu zijn eigen dossier inzien. In 1981 stopt Ton bij het Pieter Baan Centrum. De criminele contacten en het mentaal zware werk worden hem te veel. Hij besluit terug te gaan naar de reclassering, maar nu in Den Bosch.

Ondanks dat hij in 1981 vertrekt, blijft Ton geïnteresseerd in de mens achter de crimineel. Ook in de criminelen die hij heeft behandeld. De meeste criminelen zitten niet hun volledige straf uit en komen weer in de maatschappij terecht. Regelmatig komen Ton en de vrijgelaten criminelen elkaar weer tegen, waardoor zijn werk in het PBC hem blijft achtervolgen. Hij onderhoudt contacten met onder andere de beruchte Hans van Zon en zijn vriendin. Dat leidt tot problemen. Zijn kinderen verklaren hem voor gek. Hij blijft hangen in zijn werk op het Pieter Baan Centrum in plaats van dat hij geniet van zijn rustigere baan. De vrouw van Ton raakt bevriend met de therapeute en vriendin van van Zon, Riet van der Brink. Dat contact stopt in 1994, een jaar voordat van Zon en van der Brink uit elkaar gaan.

De laatste twintig jaar van zijn leven leeft Ton minimaal. Hij is verzwakt door zijn ziekte en het werk heeft hem mentaal zwaar beschadigd. Hij raakt overspannen en krijgt een vitale depressie. Zijn rust is hij kwijtgeraakt na het werken in het Pieter Baan Centrum en hij slaapt slecht. Over zijn tijd daar praat hij inmiddels niet meer. Hij overlijdt in 2001 aan leukemie. Hij is dan zeventig jaar.

zondag 3 maart 2013

Ik reed een dag mee met een vuilnisman


Het is nog vroeg in de ochtend als ik uit de bus stap bij de James Cookweg. Vrachtwagens rijden af en aan langs het industrieterrein waar ik zometeen moet zijn. Het is nog vrij donker buiten, de lucht kleurt onheilspellend zwart. Door de regen baan ik mij een weg richting de milieustraat. De geur van vers afval komt me tegemoet en ik weet dat ik goed zit. Achter een enorm lang hek langs de weg liggen bergen van tientallen meters met daarin stukken tegels, onherkenbare stukken metaal en restafval. Terwijl ik het terrein van Sita op loop hoor ik Sting zijn laatste toepasselijke woorden uit mijn iPod zingen: ‘I’m an alien… i’m a legal alien… I’m an Englishman in New York’
 
Nog voordat ik de deur van de groene portocabin open wil maken, komt locatieleider Mark Brouwer met een brede lach naar buiten gelopen. Met zijn nette blouse, strak naar achter gekamde haar en spijkerbroek is hij allesbehalve een man die je verwacht op een afvalverwerkingsbedrijf. ‘Kom binnen! Ik zie dat je het gevonden hebt. Wees welkom’, klinkt het met een licht Limburgs accent. Ik geef hem een stevige handdruk en loop via de rookruimte, een gangetje met acht krakkemikkige stoelen, naar binnen. 

Eenmaal binnen legt Mark enthousiast uit over het bedrijf. Hij vertelt me dat het vandaag een bijzondere dag is. Vandaag wordt er gereden in Horst, waar afval op een nieuwe manier wordt gescheiden. Omdat ik in verband met veiligheid niet op de vrachtwagens mee mag rijden, mag ik vandaag mee met opzichters Danny Strijbos (31) en Hans Buursma (50). Chauffeur Danny stelt zichzelf kort voor en loopt naar de koffieautomaat. Normaal gesproken staat hij op de wagen, maar hij is nu opzichter omdat hij tijdelijk het werk van Hans overneemt. Iedereen krijgt een bak koffie in de hand geduwd. Ik krijg nog wat uitleg van Mark en een fluorescerend hesje van Danny- ‘omdat we niet willen dat je zomaar wordt aangereden’- en we zijn klaar om te gaan. 

Er rijden al een aantal wagens in Horst. Daar staat voor elke deur een mini containertje, een verzameling plastic zakken en een grote container. Keukenafval, drankpakken, blik en plastic wordt allemaal door aparte wagens opgehaald. Het is de taak van Danny om te kijken of de mannen op de wagens hun werk goed uitvoeren. Danny stapt als eerste in het witte Mercedes busje. Hans stapt achter in, zodat ik voorin mag zitten. Danny zit nog niet of het gaat al mis. ‘Kut, de autosleutels Hans! Waar zijn ze? Ik deed net de deur nog open!’ zijn de woorden die lijden tot een verwoede zoekpoging. ‘Kijk, zo zijn vuilnismannen’, vertelt Hans. ‘Een kop als een vergiet’. Hans is de enige vuilnisman die zonder Limburgs accent praat. Hij vist een reservesleutel uit zijn feloranje jasje en we rijden het terrein af.

Onderweg naar Horst leer ik de twee mannen beter kennen. Hans legt uit waarom hij vandaag achter in de auto zit. ‘Ik ben net herstellende van een paar beroertes. Ik hoor eigenlijk achter het stuur te zitten, maar ik mag niet meer rijden. Na al die ongelukjes heb ik een zenuwaandoening in mijn arm. Goed kut.’ Hans heeft zes maanden thuis gezeten en heeft een jaar beleefd dat lijkt op een slechtgeschreven script van Goede Tijden Slechte Tijden. ‘Mijn oudste dochter reed zichzelf dood, ik ben gescheiden van mijn vrouw en toen nog die beroertes. Oh, en ik kan niet meer rijden. Maar vandaag ben ik hier, gezellig meerijden met ons Danny en Ilse.’ ‘Ze heet Iris, sukkel’, lacht Danny er achter aan. Ik ben zo overdonderd door zijn verhaal dat mijn lach te laat komt.

Na een paar minuten rijden spotten we de eerste wagen. Deze speciale wagen haalt het keukenafval op. Achterop de wagen zwalkt een jongen van een jaar of twintig op een kleine voetsteun. Incognito blijkt het witte busje waarin we rijden allerminst. ‘Danny jong!’ klinkt het vanuit de cabine. ‘Hesse Hansie beej?’ De vrachtwagen stopt op het midden van de smalle weg en Danny zet het busje achter de wagen. We stappen uit en gaan achter de wagen staan. ‘Hansie! Bisse d’r oak weer beej jong’ klinkt het enthousiast. Hans schudt de hand van de drie mannen en rolt een sjekkie. Achter op de wagen hangen twee kapotte camera’s, opgeknoopt met een stuk plastic. ‘Voor de veiligheidscontrole’, zegt Hans met een knipoog.

Terwijl Danny een pak shag uit zijn jas vist controleert hij de wagen. Uit de cabine komen twee mannen gestapt. Ze steken hun sigaretten aan en er wordt wat gepraat over de route. ‘Bisse al in ’t  buitengebied geweas?’ vraagt Danny terwijl hij een filterpapiertje uit zijn pakje Rizla trekt. ‘Joa joa Danny baas!’ klinkt het antwoord. ‘Des moei!’ reageert Danny goedkeurend. Hij blaast de rook van zijn zware shag uit en kijkt langs de wagen. Er wil een auto langs. ‘Hes dich häös ofzoe?’ roepen de mannen verontwaardigd wanneer de auto de berm in scheurt. De bestuurder kijkt kwaad. De peuken van Hans en Danny komen tot hun einde en worden op de grond gegooid. ‘Haije jongens!’ roepen ze en we stappen weer het busje in.

Hooguit vijf minuten en een kilometer verder zien we de volgende wagen bij een tankstation. Deze mannen hebben pauze. Danny slingert de auto naast de wagen, die twee soorten afval ophaalt. De chauffeur klimt uit de cabine en springt naar beneden. De huid van de chauffeur is als een canvasdoek bedekt met tatoeages. In zijn wenkbrauw, kin en oor zitten piercings. Zijn hoofd is kaal. Hij neemt een hap van zijn broodje en biedt Danny en mij een sigaret aan. Wederom worden de sigaretten aangestoken en Danny laat me de wagen zien. ‘Dit is een hele speciale wagen. Ze halen twee soorten afval op. Maargoed, daar zie je nu geen flikker van omdat ze pauze hebben.’ De route van de dag wordt overlegd en het is tijd om Hans weer af te zetten.
_
Eenmaal onderweg vraag ik wat meer over de achtergrond van de twee mannen. Danny vertelt me dat hij per toeval tien jaar geleden als vuilnisman begon. ‘Toen ik van school af kwam leek het me wel cool om op de kermis te werken. Ik was jong. Ik kwam bij een familie terecht en deed de hele dag zwaar werk. Ik was doodongelukkig en leefde vier jaar lang geïsoleerd. Ik had niemand. Via een uitzendbureau kwam ik bij dit baantje terecht. Het boeide me toen allemaal niet zo veel,  toch ben ik nooit meer weggegaan. Dit is mijn familie. De mannen zijn mijn kameraden.’ Danny kijkt tevreden voor zich uit. Dat hij die kameraden moet controleren en wijzen op hun fouten, hoort erbij. ‘Het is soms gewoon klote, maar vuilnisman zijn is geen grap, zoals veel mensen denken. De mannen kunnen vallen en botten breken als ze zich niet aan de regels houden. Dat is het laatste wat ik wil.’

We rijden het terrein van Sita weer op en Hans springt uit de auto. Zijn vrijwillige ritje houdt hier op. Ik bedank hem voor het meerijden en schud hem de hand. Ik grap nog wat en vraag hem hoe ik ook alweer heet. ‘Iris’, zegt hij met een grijns. ‘Iris. Dat vergeet ik nooit meer.’ Ik zwaai hem na en voor de tweede shift begint is het tijd voor pauze. In het rokersgangetje zitten vuilnismannen Marnix, Cor en Danny op een rij. Ze zitten elk op een campingstoeltje. De stalen neuzen van hun schoenen wijzen mijn kant op. Er wordt in stilte gerookt. De kringetjes rook dansen in de wind. Ik voel me een beetje ongemakkelijk totdat ik me realiseer dat het normaal is dat deze mannen elkaar weinig te zeggen hebben. Ze werken namelijk elke dag, soms zes dagen in de week, op dezelfde wagen, met dezelfde mensen. Ik neem binnen een kijkje en spot tot mijn verbazing een damestoilet. Zonder slot.

Terug buiten vraag ik verbaasd naar het damestoilet. Het blijkt dat er één vrouw werkt tussen ongeveer vijftig mannen. ‘Maar die werkt ons er helemaal uit’, roept Danny. In mijn hoofd teken ik schetsen van hoe een vuilnisvrouw er in vredesnaam uit moet zien. Mark steekt zijn hoofd om de hoek en legt uit dat het een echte mannenwereld is. ‘Het is en blijft zwaar werk. Het is niet zo dat het niet te doen is, maar ja… afval en vrouwen…’ Mark grijnst een beetje. Uit de telefoon van Danny klinkt een ringtone. Hij loopt naar binnen en bereidt zich voor op de tweede shift. In de tussentijd mag ik van Mark een toelatingstest doen. Eens kijken of ik iets geleerd heb vandaag. 

De test bestaat uit een aantal onderdelen die je nodig hebt om jezelf volwaardig vuilnisman te kunnen noemen. Het eerste onderdeel bestaat uit de basisveiligheid. De vragen zijn op erg laag niveau en héél toevallig is elk lang antwoord juist. Ik ben dan ook niet heel zenuwachtig wanneer ik op ‘resultaten’ klik. Van deze toets heb ik uiteindelijk achttien van de twintig goed. Ik wil opscheppen bij Mark, maar die zit aan de telefoon. Ik besluit nog een test te doen. Kraakperswagens. Deze test blijkt nog simpeler dan de eerste en wederom heb ik achttien vragen goed. Mark kijkt verbaasd op wanneer ik sta te juichen en nog verbaasder wanneer ik zeg dat ik geslaagd ben voor de twee toetsen. Mijn dag zit er op en ik kan mijzelf officieel vuilnisvrouw noemen. De tweede van Venlo. 

Ik bedank Mark dat ik langs mocht komen –wil je echt niet nog een bakje koffie?- en neem afscheid van Danny die aan zijn tweede shift gaat beginnen. ‘Het was kei gezellig hé!’ roept ‘ie. ‘Zeker! Bedankt!’ roep ik terug en ik zie een van de bijzonderste mensen die ik ooit heb ontmoet uit mijn gezichtsveld verdwijnen. Ik zet mijn iPod aan en druk Sting weg. Niks Englishman in New York. Ik was een alien op Mars.

maandag 10 september 2012

Het kind dat niet groot wordt



Stel je voor, je bent een kerngezonde vent, je verdient genoeg geld om een gezin te onderhouden. Je droomt van een kindje, maar samen met je vrouw lukt het niet. Wat doe je dan? Simpel, je adopteert een kind. Stel je nogmaals voor, je bent een gelukkig getrouwd homoseksueel stel met genoeg geld om een gezin te onderhouden. Jullie dromen van een kindje. Dat is even jammer, jij mag niet gelukkig niet zijn. Stel je voor, je leeft in een land waarin de SGP aan de macht is.

Sinds 1918 is de Sociaal Gereformeerde Partij een begrip in Nederland. Als het aan de partij ligt is de man het hoofd van de vrouw. Het regeerambt is voor de man, net als zo’n beetje elke andere manier en vorm van werk. De vrouw is niet veel meer dan een broedkip die zoveel mogelijk eieren moet leggen. Is de broedkip zwanger gemaakt door verkrachting, mag het kind niet worden geaborteerd. Stel je voor, je kijkt naar je pasgeboren kind, barst in huilen uit en wordt de rest van zijn of haar leven herinnerd aan de dag dat je je eigenwaarde verloor. Stel je voor, je leeft in een land waar de SGP aan de macht is.

Begrijp me niet verkeerd, de Christelijke grondslag van de partij stoort mij totaal niet. Het zal mij een worst wezen of iemand in God gelooft of in Hans Cristian Andersen. Wat mij stoort is de ouderwetse manier van denken van de partij. Nederland verandert, maar de SGP is nog steeds die partij van bijna honderd jaar geleden. Het kind dat oud wordt, maar niet volwassen. Het kind dat loopt in oude, verwassen kleding, toe aan vernieuwing. Stel je voor: homo’s zijn ook gewoon mensen, vrouwen hebben hun handen en benen niet voor niets gekregen en het is helemaal niet zo gek om abortus te laten plegen na een verkrachting. En het mooiste van alles: we hoeven niet langer verplicht met zijn allen op zondag achter de geraniums te wachten totdat de maandagochtend roept. Stel je voor, de SGP is ontwaakt uit haar lange middagdutje.

woensdag 5 september 2012

Brief aan Roemer

Lieve Emile Roemer,

Arme, arme Roemer. Je begon zo lekker. Als boegbeeld van de Brabantse gezelligheid met een zachte G sta je sinds 2010 je mannetje -of michelinpoppetje- bij de partij der socialisten. Nederland vindt je te gek, Nederland herkent zich in jou. Een vriendelijke Bourgondiër, voormalig leraar en familieman die leeft tussen de mensen. Door die herkenning heb je een dikke streep voor op je concurrenten. Als prima teler breng je de tomaat naar ongekend formaat.
Eerlijk is eerlijk, het was wel een keer verfrissend om een gezellige kop te zien tussen al je chagrijnige collega’s in Den Haag. Noem een Alexander Pechtold. Alexander heeft een bruisend leven. De hele dag trekt hij een gezicht alsof er een drol klemzit tussen zijn witte kadetjes. Het weekend is niet veel spannender. In zijn vrije tijd zingt hij politiek correcte liedjes met een Leids balletjesaccent terwijl hij zijn favoriete en behoorlijk seksloze hobby uitoefent: houthakken. Maar nee, Roemer, zo ben jij niet. Het is niet gek dat jongeren jou kozen als favoriete politicus om een nachtje mee door te zakken in de kroeg. Jij bent de kleinzoon die oma in de wang wil knijpen, de man met de eeuwige lach. Helaas viel er tijdens het premiersdebat weinig te lachen.
Je vrolijke gezicht leek opeens op het gezicht van een kind dat voor het eerst naar de peuterspeelzaal wordt gebracht. Angst. Je kreeg miljoenen onzichtbare vuisten in je gezicht toen je begon over het aantal kinderen dat leeft onder de armoedegrens. Je zat er een krappe honderdduizend kinderen naast. Misschien heb je de cijfers verwisseld met een vage staat in Afrika, misschien had je een nachtmerrie gehad over de Oompa-Loompa kleur en overgebleekte tanden van Geert Wilders. Misschien stond je een avond van tevoren aan de bar met een fles tequila in je hand je tekst door te nemen, terwijl Brabant van Guus Meeuwis uit de speakers knalde. Wij zullen het nooit weten, maar we nemen het je wel kwalijk. Dit soort fouten kun je je niet veroorloven. Je uh’tjes overstemden het hele debat en zo gingen Wilders, Rutte en zelfs nieuwkomer Samsom als een wals over je heen. De laatste vuist in je gezicht kreeg je van de peiling. Vier zetels verlies. Auch.
Lieve Roemer, ben je echt gelukkig zo? Hoor je in een pak rond te lopen tussen de balletjes van Nederland? Het antwoord was eigenlijk wel van je gezicht af te lezen. Al doe je het best aardig, bespaar jezelf de ellende. Word geen houthakker. Blijf een Brabander, gezellig in de tuin tussen de familie en mensen waar je van houdt. Want dat is waar je hoort. Achter de barbecue, biefstukjes bakken voor iedereen. Mèt versgeplukte tomaatjes ernaast.
Groetjes, Iris van Iersel